Jakob

Isaak trouwt met Rebekka. Rebekka krijgt een enorm dikke buik, want ze verwacht een tweeling! Als eerste wordt Ezau geboren, meteen daarna Jakob. Ezau heeft al een dikke bos haar op zijn babyhoofdje, Jakob ziet er heel anders uit. "Dat is wel zo handig, kunnen we ze tenminste uit elkaar houden," zegt Isaak meteen.
Ezau en Jakob groeien op en niet alleen hun uiterlijk is heel verschillend. Ezau houdt van het ruige leven. Jakob is wat stiller en helpt liever dichtbij huis.
Volgens de wetten van hun volk is Ezau, die net even eerder werd geboren, de oudste. Als oudste krijg je een belangrijke zegen van je vader en heb je meer rechten. Dát wil Jakob ook.
Isaak is al oud en hij is blind. Maar zijn zoons kan hij nog steeds uit elkaar houden: Ruige Ezau en zachte Jakob.
Ezau is op jacht. Jakob en Rebekka fluisteren met elkaar, ze hebben een plan...
Ze binden stukjes geitenvacht om Jakobs armen en hals. Hij trekt de vuile kleren van Ezau aan. Rebekka heeft een stuk geitenvlees klaargemaakt, als een echte wildschotel.
"Hier ben ik, papa, je zoon Ezau. Ik heb een stuk wild voor je klaargemaakt." Isaak is verbaasd, hij had Ezau nog niet verwacht. "Ben jij het, mijn zoon Ezau? Je stem klinkt anders. Je bent zo snel terug." Hoe redt Jakob zich hieruit? "Ja, papa, ik ben het Ezau, je oudste zoon. Toen ik op jacht ging, stond er een hertje vlakbij. Ik schoot het meteen. Toen ik het wilde pakken, kwam er een wolf op me af. Ik heb een schreeuw gegeven, daardoor ben ik nu wat hees." Isaak is nog niet overtuigd. Hij voelt aan Jakobs armen. Hij snuift de geur van zijn kleding op. Dan gelooft hij het. Isaak geniet van de maaltijd. Dan spreekt hij de zegen uit.

Even later komt Ezau thuis. Als hij erachter komt wat zijn broertje gedaan heeft, is hij woedend.
Rebekka helpt Jakob te vluchten, diezelfde nacht nog. Hij moet naar zijn oom Laban. Dat is een lange reis. Onderweg gaat Jakob even liggen, met zijn hoofd op een steen. Dan krijgt hij een wonderlijke droom. Hij ziet een ladder, van de aarde naar de hemel. En langs die ladder gaan engelen omhoog en omlaag. Als hij weer wakker wordt begrijpt Jakob dat de steen een heilige steen is. Hij zet hem rechtop en noemt die plek 'huis van God'.


Opzoeken in de Bijbel: Genesis 25:19-28 en 27:8-30 en 28:10-19
(lengte verhaal: 401 woorden)

Suggestie voor een verwerking:
Opdracht: Speel het spelletje 'Tik tik tik wie ben ik?'
Doel: Jakob was blind toch kon hij zijn jongens nog uit elkaar houden. Kunnen de kinderen dat ook?