Kaïn en Abel

In het begin werden Adam en Eva weggestuurd uit het paradijs.
Het is over en uit met hun luie leventje, maar ze leven nog. Ze hebben een klein huisje met een akkertje erbij. En een paar schapen die ze in de velden laten grazen.
Na een tijdje krijgen ze een zoon, die noemen ze Kaïn. En later komt er een broertje bij, dat is Abel.

Kaïn werkt op de akker. Vroeg in het voorjaar moet hij de akker ploegen, dan kan hij het graan zaaien. Hij bidt om regen en dankt God voor de zon. Hij zorgt goed voor zijn akker en in het najaar kan hij oogsten. Het is een rijke oogst. Daar heeft hij hard voor gewerkt natuurlijk, maar zonder God zou het niet gelukt zijn. Daarom neemt hij wat van zijn graan en offert dat in een vuur aan God.
Abel trekt met de schapen rond. Soms is hij dagen van huis. Hij bidt, dat God hem zal beschermen, als hij slaapt in het open veld. Hij dankt God, dat Hij hem helpt om plekken met genoeg gras te vinden. Hij zorgt goed voor de schapen. Ze krijgen veel lammetjes en ze zijn gezond. Daar heeft hij hard voor gewerkt natuurlijk, maar zonder God zou het niet gelukt zijn. Abel neemt een mooi schaapje, slacht het en offert dat in een vuur aan God.
Kaïn heeft het gevoel dat God meer kijkt naar het offer van Abel. "Waarom kijk je zo boos?" vraagt Abel aan zijn broer. "Kom, ga mee naar het veld, daar verderop," antwoordt Kaïn kortaf. Abel loopt met hem mee, benieuwd wat hij te zien zal krijgen. Hij kijkt om zich heen wat voor bijzonders er kan zijn. Net als hij zich omdraait om het aan zijn broer te vragen, voelt hij een enorme klap tegen zijn hoofd. Even ziet Abel nog sterretjes. Dan wordt alles licht als de zon. Hij hoort in de verte een stem: "Kaïn, waar is je broertje?" Dan wordt het doodstil om hem heen.


Opzoeken in de Bijbel: Genesis 4:1-9
(lengte verhaal: 335 woorden)

Suggestie voor een verwerking:
Voorbereiding: Gebruik het spelbord van bijvoorbeeld Ganzenbord. Of teken zelf een bord met 30 tot 100 vakjes tussen start en finish.
Opdracht: Speel een jaloers makend spel. De eerste beurt mag iedereeen met twee dobbelstenen gooien, op die positie mag je gaan staan. Alle beurten daarna gooi je met één dobbelsteen, zoveel stappen mag je vooruit. Daarna ga je zoveel extra vakjes vooruit als er pionnen achter je staan en zoveel vakjes achteruit als er pionnen voor je staan. Wie vooraan staat, heeft dus een enorm voordeel in dit spel. Als één speler bijna heeft gewonnen dan leg je het spel stil. De speler die het minst ver is krijgt nu de keuze: jij mag jouw pion omruilen met een andere. Wil je dat? En met welke pion dan? Ga met elkaar in gesprek hoe het voelde dat dit spel zo oneerlijk werkt.
Doel: Voelen wat Jaloezie met je kan doen